De directeurswoning was in onze tijd en in onze ogen een imposant gebouw. Daar zetelden de directie en diverse andere diensten. Rieke kwam er alleen voor een Mantoux prik en ik zelf ben meerdere malen voor een psychologische test in het gebouw geweest. We hebben er nooit bij stil gestaan dat de familie Van der Zee in dat huis woonde. Teun van der Zee, de jongste zoon, heeft een deel van zijn jeugd in dit gebouw gewoond, waarvan zijn vader conciërge was. Je zou kunnen zeggen dat Teun niet altijd gelukkig is geweest met deze woonsituatie. In het begin miste hij Maassluis verschrikkelijk; zijn vrienden het water en de schepen. Dit kan geen objectief verhaal worden, maar dat is geen enkel verhaal, zoals de zoon van directeur Mulder schreef. Het is slechts een interpretatie van de werkelijkheid. Maar dat het een vreemd leven was en hoe Teun dat heeft ervaren en wat het met hem heeft gedaan, vertelt hij zelf:
Hoe het zo kwam
“Mijn ouders, mijn broer en ik zijn in 1957 op de Rudolphstichting komen wonen. Wij woonden voor die tijd in Maassluis en mijn vader werkte bij een tank opslagplaats voor oliën en vetten. Mijn oudere zus was al getrouwd en had al kinderen. Mijn ouders waren bekend met de Rudolphstichting. Ze hadden een pleegzoon in huis van de stichting en Truus van Baalen, die hoofdleidster was op het meisjespaviljoen Wilde Wingerd, was een zus van mijn zwager. Mijn vader was actief in het kerkelijk leven en dat bezorgde hem behoorlijk wat stress. Hij kreeg daardoor last van zijn maag en door het werken met oliën en chemicaliën kreeg hij last van zijn ogen. De dokter adviseerde hem dan ook om naar ander werk uit te kijken. Het zou volgens hem ook beter voor mijn vader zijn om in een bosrijke omgeving te wonen. Truus van Baalen had hier via mijn zus van gehoord en het toeval wilde dat ze op de Rudolphstichting een conciërge voor het hoofdgebouw zochten. Truus heeft bij de directie aangekaart dat zij wel een kandidaat voor deze functie wist en het gevolg was dat op een avond Mulder (directeur RS) en Faber (administrateur) bij ons voor de deur stonden. Mijn broer en ik waren toevallig niet thuis. Zo waren mijn ouders ook plotseling een hele dag weg en ze zeiden niet waar dat voor was. Ik snapte er niets van, maar in mijn jeugd werd je als kind nergens bij betrokken. Wel kwamen ze heel enthousiast terug van hun dagje uit. Ze vertelden dat we gingen verhuizen. Pa kreeg een andere baan als conciërge en we gingen in een heel groot huis wonen met een enorme tuin. Er was een boomgaard met een perenlaantje, we konden zelfs kippen gaan houden en een groentetuin aanleggen; een grote hobby van mijn vader. Maar ik wilde helemaal niet uit Maassluis weg en mijn broer die verkering had, wilde absoluut niet. Ook hadden wij natuurlijk nog een pleegzoon. Maar alles bleek al in kannen en kruiken te zijn. Mijn broer kon bij het bouw en onderhoud bedrijf van de stichting aan het werk, hij moest toch na een half jaar in militaire dienst.
Mijn schooltijd
Ik moest op de stichting naar school (de J.H. Donnerschool) en ik kwam in de vijfde klas bij meester De Jong. Vaak voelde ik mij daar verloren, het was zo totaal anders dan de school in Maassluis. Het was de laatste klas van de ongedeelde school. Daarna kwam de splitsing. Meester Hogeweg ging mee naar de Besselaar school. Die school op de stichting heeft mij geen goed gedaan, ik was vaak ziek en kon niet goed meer mee komen. In Maassluis was ik trouwens een gemiddelde leerling en ik had nooit leerproblemen. Door mijn vader en meester Hogeweg werd besloten dat ik na mijn lagere schooltijd naar de technische school in Barneveld moest. Het was een christelijke school en het was dichtbij. Er werd aan mij niets gevraagd. Die tijd op de technische school heb ik ervaren als een hel, ik hoorde nergens bij. Voor de jongens van de stichting die ook op die school zaten, was ik een eigen kind en daar bemoeiden ze zich niet mee. Door de andere jongens werd ik gezien als een stichtingskind en ook door de leraren. Een praktijkleraar zei tegen mij: “Rotzooi jij maar wat aan, van jou komt toch niks terecht.” Gelukkig voor mij brak die leraar een been en onze nieuwe leraar werd de heer Kolkman, de smid van de RS, waar ik goed mee op kon schieten. Ineens was ik de beste van de klas, maar helaas kwam de oude leraar weer terug. Uiteindelijk ben ik naar de technische school in Amersfoort gegaan.
Geef een reactie