“In 1943 ben ik op de Rudolphstichting komen wonen. Het was een hele reis in oorlogstijd. Met mevrouw Tempel en mevrouw Van Leeuwen gingen we met de trein naar Amersfoort. Ik had een deftig pakje aan en ik mocht de koffer dragen. Op het station in Amersfoort werden we opgehaald door een vrachtautootje van de Rudolphstichting en we melden ons bij het huis van directeur Geleynse. Je weet wel het grote gebouw midden op het terrein van de stichting, schuin tegenover het jongenspaviljoen. Uiteindelijk kwam ik in het gezin terecht van de familie Dijkstra, de wasbaas. Ik was een beetje een buitenbeentje; een buitenpupil. Een woord dat gebruikt werd voor kinderen die niet via de kinderrechter op de Rudolphstichting waren geplaatst.
Wonen in het jeugddorp
Voor de familie Dijkstra kan ik niet anders dan diep respect opbrengen. Ze hebben mij goed behandeld en ze maakten geen onderscheid tussen eigen kinderen en pleegkinderen. Er was geen onderscheid in eten en behandeling. Het eten wat er toen was, werd eerlijk verdeeld. In die tijd was het heel normaal dat je na schooltijd hard moest werken, maar dat moesten de eigen kinderen ook. Maar het ging er niet in elk gezin zo toe als bij de familie Dijkstra.
Tweede Wereldoorlog
De Glind was natuurlijk ook een dorp in oorlogstijd, maar ik moet je eerlijk zeggen dat ik daar pas in september 1944 Duitse soldaten heb gezien. Uiteraard had ik wel eerder Duitse soldaten gezien, maar daar nog nooit. Er was een kleine Duitse militaire eenheid die zich vestigde in het meisjespaviljoen. Het paviljoen werd gevorderd en de meisjes werden verspreid over de gezinnen in het dorp. We hebben eind 1944 ook nog een Engelse majoor in huis gehad. De familie Dijkstra was erg actief in het verzet.”
Bovenstaande teksten zijn delen uit het interview met Alfred Hager die van 1943 – 1950 in het jeugddorp woonde. Lees het hele interview: ’40_AHager
Geef een reactie