“Mijn vader was beroepsmilitair en diende in Nederlands-Indië. De daar opgelopen traumatische ervaringen hadden een grote impact op het gezin, vooral toen mijn moeder plotseling overleed. Ik was toen 9 jaar. De opvoeding van drie kinderen was voor mijn vader te zwaar en in overleg met het toenmalig medisch opvoedkundig bureau werd voor mij een plek gevonden bij tante Jeanne en oom Marijn Jonkers, een pleeggezin in jeugddorp De Glind. Dat was in de periode 1973 – 1975.
Ik voelde mij gekend in mijn plek en in wie ik was
Ik was nog net 11 jaar. Mijn vader en ik waren het er over eens dat het beter was tijdelijk niet bij elkaar te wonen, zodoende was het een vrijwillige plaatsing. In het gezin van tante Jeanne en oom Marijn woonden, naast een eigen zoon, nog zes pleegkinderen. Het was een hele klus om mijn plek hierin te vinden. Als een pleegkind een andere familie instapt, geeft dat vaak verwarring over ieders plek. Waar hoor je in die kinderrij in dat gezin? In die tijd dat ik op het jeugddorp verbleef was het een hot issue onder pleegkinderen welke pleegouders hun eigen kinderen voortrokken. Dat was dan “slecht”. Tijdens een keukentafelgesprek kwam dit onderwerp aan de orde en gaf tante Jeanne ons een houvast.
Ze zei: “Natuurlijk gaat ons eigen kind voor. Jullie hebben immers al ouders, alleen kunnen ze jullie tijdelijk niet opvoeden.” In feite zette zij, met die ogenschijnlijke eenvoudige uitspraak, haar kind op zijn plek en ook ons, de pleegkinderen en hun ouders. Dit voelde voor mij goed en bevrijdend. Ik heb ouders. Ik ben al iemands kind, ook al leeft mijn moeder niet meer en is mijn vader als vader ‘ernstig onhandig’. Ik voelde mij gekend in mijn plek en in wie ik was.
Ik kreeg een ’leenpony’
Ik heb het goed gehad bij tante Jeanne en oom Marijn. Ik genoot van het buiten zijn en de dieren. Bijna ieder kind had wel een dier om te verzorgen. Op een gegeven moment vroeg tante Jeanne mij of ik ook wel een dier wilde hebben en wat voor dier dat dan moest worden. Ik wilde wel een paardje. Tot mijn verbazing kreeg ik dat paardje ook nog. Het was een ‘leenpony’ uit Slagharen die voor de winterperiode bij ons werd ondergebracht.
Na twee jaar bij tante Jeanne en oom Marijn te hebben gewoond ging ik terug naar huis. Mijn vader was inmiddels hertrouwd met een vrouw met ook drie kinderen. Het samenvoegen van deze gezinnen met ieder hun eigen geschiedenis ging niet. Er volgde weer een uithuisplaatsing, maar mijn plek bij tante Jeanne was inmiddels vergeven aan een ander kind. Ik kwam in een Rotterdams crisis pleeggezin terecht. Bij jonge mensen. In het begin was het daar fijn maar het voelde ook benauwend. Ik was het enige pleegkind en kon niet voldoen aan hun verwachtingen. Ik moest het kind zijn dat zij zelf nooit hadden gekregen.
Marlene van Steensel, 2014
Lees hier het hele verhaal van Marlene van Steensel
Geef een reactie