Als we Gerard Besten mogen aanhalen, thans directeur van gezinshuis.com, dan kenmerkten de jaren zeventig en tachtig zich door ‘een-doe-het-zelf-mentaliteit’ en deze mentaliteit vormde de feitelijke voedingsbodem voor de pedagogische visie in het jeugddorp. Uit de tijd waar Gerard Besten het over heeft komt een deel van ons volgende interview. We interviewen Annemieke de Vries omdat ze vanaf 1980 met een kleine onderbreking in 2001/2003 tot heden in verschillende functies voor de Rudolphstichting (RS) heeft gewerkt. Ze heeft 34 jaar ontwikkeling in de jeugdzorg meegemaakt, met meerdere directeuren gewerkt, ‘de-doe-het-zelf-mentaliteit’ meebeleefd en last but not least, ze schrijft mooie verhalen en ze lijkt ons een heel betrokken mens. Tijdens het interview komen we er achter dat dit zo is. Wij hebben genoten van het gesprek. We voelden de betrokkenheid van deze vrouw bij haar werk. Hoe kijkt zij naar haar leven en werk op het jeugddorp?
Achtergrond
“Ik ben geboren in 1957 en ik ben nu 57 jaar. Dat is gek, zeg ik dat goed? Ik realiseer me nu pas dat die cijfers gelijk zijn. Daar heb ik het hele jaar nog niet bij stilgestaan. Na het gymnasium ben ik naar de Sociale Academie gegaan, richting sociaal cultureel werk. Voor maatschappelijk werk voelde ik me veel te jong en inrichtingswerk bestond nog niet. Ik heb wel extra modules inrichtingswerk gedaan, dat kon en daar heb ik baat bij gehad.
Het werken op de groep
In 1980 ben ik in De Glind komen werken. Ik werd groepsleidster op Cantharel, ik was 23 jaar en kwam in een gemengde groep met elf kinderen in de leeftijd van elf tot zeventien/achttien jaar. We waren met zijn vieren als groepsleiding en we stopten onze ziel en zaligheid in het werk. Toch voelde ik intuïtief: hier klopt iets niet. Kinderen worden bij elkaar gezet, ze zoeken elkaar niet uit en ze wonen in een huis waar geen volwassenen wonen. Om de beurt hadden wij als groepsleiders/groepsleidsters dienst en ook al waren we een heel hecht en betrokken team, we woonden er niet. Ik zal een voorbeeld geven. In de jaren 80 werd er veel gebreid. Dat was in die tijd gewoon. Op een dag zat ik weer te breien in de groep toen een van de bewoonsters waar ik moeilijk contact mee kreeg, naar mij toe kwam en zei: “Kan je mij dat ook leren?” “Natuurlijk”, zei ik. Thuis zou ik onmiddellijk uit mijn breimand wol en breipennen gehaald hebben, hier had ik die niet. Ik stelde haar voor om het op mijn breiwerk te leren. Dat wilde ze niet, ze wilde haar eigen ding breien. Er gingen vier dagen overheen voor ik weer dienst had. Ik had wol en breipennen meegenomen en toen ze thuis kwam, wilde ik met haar gaan breien. Helaas, dat hoefde voor haar niet meer, het moment was voorbij. Het samen in een huis leven, deden de kinderen met elkaar en niet met ons als groepsleiding. Dat bevestigde mij in mijn mening dat continuïteit belangrijk is. Ik moet er wel bij zeggen dat sommige kinderen, die ik nu daarop bevraag, zich in een groepshuis echt goed voelen. Door de leefgroep wordt de wereld ‘groter’. En wat mij opvalt is hoeveel waardevolle relaties er ontstaan tussen de kinderen. De kracht van wonen in zo’n groep is ook het contact met elkaar.
Een aanbod
In de vakanties en tijdens feestdagen namen we vaak een paar kinderen, die niet naar hun familie konden, mee naar huis of als er wat meer op Cantharel bleven, kwam mijn man mee en dan bleven we samen op de groep. Wij vonden dat allebei leuk. Op een keer stond ik naar een voetbalwedstrijd te kijken waar een van de kinderen speelde, toen de orthopedagoog die naast me stond, vroeg: “Waarom word jij geen gezinshuisouder?” Dat overviel me. Wij hadden net een huis gekocht, dus echt logisch was het niet, maar we hebben toch gesprekken gevoerd en bezoeken gehad om te zien of we geschikt waren en of wij ons zelf geschikt voelden. We werden aangenomen. Dat was in 1982 en er was sprake van dat Cantharel zou worden opgeheven.
Karin van Blerk zegt
Ik kan jou nog zo goed herinneren uit de cantharel. Ik kwam daar in 1980. Heb daar zo’n heerlijke tijd gehad. Mede dankzij jou en de andere begeleiders.