Het gezin Haalboom
Ik heet Paula en ik ben de oudste dochter van Aris Haalboom en Jacoba Cornelia van Steenbergen. Mijn vader was van 1946 tot 1951 directeur van de Rudolphstichting. Ik was 16 jaar toen ons gezin verhuisde vanuit Ermelo naar de stichting. Ons gezin telde drie kinderen, mijn broer Teun en mijn jongste zusje Mattie. Voorheen werkte mijn vader bij Groot Emaus. Hij was paedagoog. Wat ik mij uit mijn jeugd weet te herinneren is, dat ons gezin al vroeg tijdelijk een pleegkind in huis had. Ik was net geboren en later heb ik van mijn ouders gehoord dat de moeder van dat kind een half jaar moest worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Het zoontje van die moeder heeft in die tijd bij ons gewoond. Er waren altijd wel kinderen in huis. Mijn ouders hadden oog voor de moeilijke omstandigheden waarin sommige kinderen moesten opgroeien.
De benoeming als directeur
De benoeming van mijn vader als directeur op de Rudolpstichting werd dan ook door mijn ouders ervaren als een kans om op wat grotere schaal iets te kunnen betekenen voor die kinderen. Hij kwam echter midden in het conflict terecht tussen de heer Geleijnse en de heer Blok (de toenmalige administrateur). Was de heer Geleijnse als ex-militair een dominante man, mijn vader Aris Haalboom was precies het tegenovergestelde. Hij was een idealist, geen realist, meer een kamergeleerde ook. We kwamen te wonen in het directeurshuis van de stichting. Dat viel niet mee omdat in de eerste maanden de familie Geleijnse er ook nog woonde. Dat was behelpen. Ik herinner me het grote huis met de drie wc’s nog erg goed. Daar heb ik een mooie foto van. Aan die foto kun je zien dat het echt een woning was en geen kantoor. Deze woning is later jarenlang als kantoor/hoofdgebouw gebruikt.
Geschikte en ongeschikte pleeggezinnen
Mijn vader ging regelmatig op bezoek bij de pleeggezinnen op de Ringlaan. Sommige pleegouders hadden hart voor de kinderen en zorgden goed voor hen, maar hij zag daar ook de misstanden: het gezin met de eigen kinderen at in de woonkamer en de pleegkinderen op de deel, de eigen kinderen droegen schoenen en de pleegkinderen klompen. Mijn vader zag ook de verwaarlozing en dat de kinderen hard moesten werken. Ik meldde wat ik als kind op straat zag. Zo zag ik op een keer een meisje met zo’n grote rode streep op haar arm, een duidelijk teken van bloedvergiftiging en daar liet men haar rustig mee doorlopen. Uiteraard heeft men er toen een arts bij gehaald. Mijn vader was zich dus bewust van het feit dat er ongeschikte pleeggezinnen waren en hij heeft geprobeerd om daar wat aan te doen. Hij praatte met de betreffende pleegouders/pachters en men zei dan dat de situatie zou veranderen, maar dat gebeurde bijna nooit. Hij vond het verschrikkelijk dat hij het leven van de pleegkinderen niet kon verbeteren, dat knaagde aan hem, maar het jarenlange systeem was niet zomaar te veranderen. Hij deed alles stil, beter kan ik het niet formuleren.
Lees hier het hele verhaal van mevrouw E.P Pijl Hogeweg-Haalboom
Barbara Parkin zegt
So nice to see this story written by my oldest cousin Paula. Proud to call her my cousin and also the story of my Oom Aris and Tanta Co.