Ineens stond hij op en liep naar de bank drie rijen voor ons waar zes jongens naast elkaar zaten. Ze gedroegen zich tamelijk luidruchtig en verstoorden door hun optreden de dienst. Ze hadden zich tot dat moment weinig aangetrokken van de geërgerde blikken en afkeurende gebaren van de volwassen kerkgangers, die op hun beurt aandachtig probeerden te luisteren naar Gods woord. Mijn vader greep een van de jongens in zijn kraag en riep met luide stem dat hij onmiddellijk zijn mond moest houden. Even was het muisstil in de kerk., zelfs de dominee hield op net preken. Alle blikken waren op mijn vader gericht.
Gewoontegetrouw zaten wij iedere zondag met ons gezin op de achterste rij, met voor ons zeven á acht rijen jongens van het jongenspaviljoen. Mijn vader had als hoofdleider de eervolle taak om de jongens, die vrijwel geen van allen een kerkelijke achtergrond hadden, gedurende iedere zondag anderhalf uur stil te houden in de houten banken. Het schaamrood steeg mij naar de kaken toen mijn vader even het middelpunt werd van de dienst. Op de achterste bank van de middelste rij zat eveneens iedere zondag de directeur van de instelling met zijn gezin. De directeur knikte instemmend naar mijn vader. Een non-verbaal compliment voor adequaat optreden.
Fokko Witteveen, Geschreven najaar 2011
Uit boekje ‘Gewoon doen en gewoon doen | Uit column: De cirkel lijkt rond
Geef een reactie