De verhuizing
Ik ben in 1929, 85 jaar geleden, geboren op Marken. Mijn vader was daar hoofd van de school. In 1933 besloten mijn vader en moeder te verhuizen van de zee naar de bossen, dat was beter voor de gezondheid. Die verhuizing had heel wat voeten in de aarde, want Marken was nog een eiland. Veel weet ik mij daar niet van te herinneren want ik was destijds pas vier jaar. Ik weet nog wel toen we op de Rudolphstichting aankwamen dat ik met mijn fietsje op het schoolplein mocht fietsen. Dat vond ik prachtig. Daar heb ik een foto van. Het is eigenlijk een ansichtkaart. De foto is genomen in 1933. Ik ben dat jochie op het fietsje en mijn moeder staat achter de heg in de tuin van ons huis. Ik was enig kind thuis en dat heeft zo zijn voordelen. Achteraf besef ik dat ik in de gelukkige omstandigheid heb verkeerd dat mijn ouders en mijn grootouders van moederskant in mijn jeugd veel voor mij hebben betekend.
Positie vader
Mijn vader, meester Hogeweg, werd hoofd van de enige school die in die tijd op de Rudolphstichting was voor zowel pleeg- als eigen kinderen. We woonden bij de school in een prachtig huis. Het was een zelfstandige school met een afdeling VGL (Voortgezet Lager Onderwijs). De school had wel hetzelfde bestuur als de stichting, maar mijn vader had een onafhankelijke positie ten opzichte van de directeur. Hij werkte nauw samen met de heer Geleijnse, die tot 1946 directeur van de stichting was. Daarna werd mijn schoonvader Aris Haalboom directeur en in 1952 werd hij opgevolgd door Remmelt Mulder.
De jeugd van Cees (4 – 12 jaar)
Ik heb een mooie jeugd gehad. In mijn jeugdjaren heb ik veel gespeeld met vriendjes. Van het verschil tussen pleegkinderen en eigen kinderen heb ik nauwelijks iets gemerkt. Daar was ik mij ook helemaal niet van bewust. Ik was met heel andere dingen bezig. Twee van mijn beste vrienden waren pleegkinderen, Gerrit Kroon en Bram Rottier, die kwamen regelmatig bij ons thuis. Er werd veel gevoetbald en mijn vader was zelf gek op voetbal. Er was in die tijd nog geen voetbalclub, maar hij organiseerde geregeld wedstrijdjes. Ook luisterde hij graag naar de voetbalverslagen op de radio, soms op een tijdstip dat we naar de kerk moesten. Hij zei dan: “Gaan jullie maar vast, ik kom zo.” Als hij, net op tijd, de kerk binnenkwam, gebaarde hij met zijn vingers de uitslag van een bepaalde wedstrijd. Ook was hij reserve organist in de kerk. Ik herinner me dat de jongens hem een keer uitdaagden. “Meester durft vast geen Sari Mareis in de kerk te spelen!” Dat moest je niet tegen mijn vader zeggen. Na afloop van de dienst, tijdens de collecte, ging het orgelspel geleidelijk over in het bekende melodietje van Sari Mareis. Dit tot groot genoegen van de jongens uit het paviljoen. Je vraagt me naar de bouw van de kerk in het begin van de oorlog, daar herinner ik me niet veel van. Ik was nog een klein jongetje. De naam van de architect was de heer Sikma uit Kampen. Hij was tevens bestuurslid van de stichting. Wat me bijgebleven is, dat is de aanvoer van de grote bogen voor de kerk. Dat vond ik interessant, het was een heel spektakel.
Lees hier het hele verhaal van Mr. Cornelis Pijl Hogeweg
Geef een reactie