Ik ben hier op De Glind geboren. Ik kom uit het enige gezin midden in de kern dat er niet bij hoorde. Dat was heel bijzonder, want vroeger was het standaard dat je zelf al een paar kinderen had als je hier kwam wonen en dan kreeg je er een paar kinderen bij. Maar mijn ouders hadden geen pleeggezin. Mijn vader was rietdekker en toen hij in Barneveld een boerderij had gedekt, zei hij tegen mijn moeder: “Ik heb nou zo’n mooi huis gezien dat te koop staat midden op De Glind, helemaal centraal.” Dat was in 1937 en toen zijn ze gaan kijken want ze waren op zoek naar een ander huis en nou ja, dat huis, dat was het. Toen zijn ze bij De Zoete gaan vragen, die had daar eerder gewoond, dat was de koster van de kerk en toen was het zo beslist.
Mijn moeder was al zwanger van mij en ze zei: “Maar dan zit ik straks als de baby er is in zo’n vreemde kerk, dat vind ik niet zo leuk.” Daarna zijn ze bij de koster van de kerk kennis gaan maken en hebben ze de kerk van binnen bekeken en een kopje koffie met de koster gedronken. ’s Avonds om een uur of negen zijn ze weer naar huis gegaan. Vroeger maakte je het nooit zo laat.
En onderweg naar huis begonnen de weeën. Mijn vader ging op de fiets naar Voorthuizen, want daar was een dokter. Die is met de koets gekomen en mijn vader is door gereden naar een tante die halverwege Apeldoorn woonde en toen hij terug kwam hoorde hij mij al brullen. Maar het leuke was dat mijn broer die dag jarig was en hij lag al vroeg in bed, want hij moest de volgende dag vroeg gaan werken. Beneden zag hij mijn tante lopen en hij vroeg: “Wat doet u hier?” Ze zei: “Dat is een verrassing, maar die ligt bij je moeder.” Hij gaat naar moeder toe, naar de slaapkamer en hij zegt: “Wat is dit nou?” En moeder zegt: “Kijk maar, daar ligt je cadeautje.” “Zo’n lelijke schreeuwerd!” zei hij, want ik lag net heel hard te brullen. Ik was twee maanden te vroeg geboren.
Over het opgroeien in De Glind kan ik wel een boek schrijven. Ik heb hier zoveel leuke dingen mee gemaakt. Ook verdrietige dingen natuurlijk in de oorlog. Mijn broer zat in het verzet, die staat ook op het monument. Maar er waren ook zoveel leuke dingen. Mijn moeder wilde later weer naar Barneveld verhuizen, maar ik heb dat afgehouden hoor, dat ik hier weg moest, want ik wou niet weg. De saamhorigheid, die was hier zo bijzonder. Iedereen kende elkaar. Er woonde één gezin op de Ringlaan. Die man was bij de NSB, maar verder was het een grote familie. Alles werd gedeeld, het eten ook, dan zei mijn moeder: “Ga even naar meester Hogeweg”, dat was de schoolmeester.
Samen delen
En ome Piet van Wijk, die had een hele grote boomgaard en een tuinderij en die kwam wel bij mijn vader. Wij hadden ook een grote tuin tussen de pastorie en een weiland, waar nu een dubbel huis staat. En dan een heel eind naar achteren. We hadden varkens, kippen, geiten en pluimvee, heel veel soorten. Als vader bij die boeren aan het rietdekken was, kreeg hij wel eens een broedkip. Of hij kreeg eieren mee naar huis om ze uit te laten broeden door onze eigen kippen. We ruilden ook van alles met ome Piet. Appels van de appelbomen, als wij dan goudrenetten of bellefleuren hadden, dan kregen zij die en dan kregen wij weer zoete appels terug, of peren, stoofperen of pruimen. Wie het eerst rijpe pruimen had, gaf ze dan weer weg. De appels gingen naar de bakkerij om te drogen. En in ruil voor meel kreeg de bakker dan weer appeltjes. Zo ruilden we wat we hadden met elkaar. De eensgezindheid was zo groot. Iedereen praatte met iedereen. En er werden heel veel dingen ondernomen ook. Dat was in Barneveld niet zo.
Mijn moeder wilde per se niet dat ik met een jongen van het jeugddorp zou trouwen, want ik had toen wel vriendjes. Ze was een mevrouw van hele goede komaf en dat vond ze niets. Niet dat ze verwaand was, absoluut niet, maar ze zei: “Dat zou ik jammer vinden. ”Dus zei ze: “Nou moeten we toch weer verhuizen.” Zo spraken de mensen in die tijd. Er was ook onderscheid hoor. Dan zeiden ze: “Jij bent een eigen kind en jij bent een pleegkind.”
Samen op een school
Meester Hogeweg werd daar woedend om. Maar we hadden ook een onderwijzer, die stond daar min of meer achter. Dus als hij bijvoorbeeld heel ondeugende jongens in de klas had, zat daar wel eens een eigen kind en een pleegkind bij. Dan jongens zaten vanwege ruimtegebrek met zijn drieën in een bank en dan bonden ze de benen aan elkaar en gingen zitten klieren. Maar dan moest er maar één bij de meester komen. Toen kreeg je echt nog met de stok en dan zei hij: “Ga zitten!” tegen die anderen. Ik zat hier ook op school. Je had toen de school met de bijbel voor de mensen van het dorp en de Beatrixschool, die was voor de hervormden. Dat gereformeerde viel in de praktijk ook wel mee. Later toen ik in Barneveld kwam waren ze veel consequenter. Bepaalde dingen mochten niet en andere dingen mochten wel. Met een jongen alleen spelen kon niet, maar gemengd spelen mocht wel. Dat kun je ook op de foto’s van het schoolplein zien. De jongens zie je hand in hand met de meisjes en dat was heel vanzelfsprekend. De meisjes van het meisjespaviljoen marcheerden nog naar de kerk. Zij moesten dan voorin zitten en de jongens achterin. Maar alle kinderen gingen gewoon naar één school. Als oorlogskinderen kregen we ook nog een stukje vervolgonderwijs in Barneveld op vrijdag. Niet alle kinderen hadden een fiets en het was ook een klein beetje gevaarlijk, maar de meester organiseerde dan weer wat anders op vrijdag. Het was een prachtige periode.
Annie Kamphorst
Een klein portret
Tijdens de reünie van 11 oktober zijn er diverse ‘kleine portretten’ gemaakt. Annie Kamphorst vertelde ook haar verhaal.
Geef een reactie