Het verhaal van mevrouw Hogeweg-Pijl speelt zich af in de periode 1933 – 1959. Op 29 december 1959 nam meester Hogeweg, het toenmalige hoofd van de J.H. Donnerschool, samen met zijn vrouw afscheid van de Rudolphstichting. Dit verhaal is eerder gepubliceerd in de jubileumuitgave bij het 50 jarig bestaan van de Rudolphstichting in 1977. Zoon Cees Pijl Hogeweg en zijn echtgenote Paula Haalboom, de oudste dochter van directeur Aris Haalboom kenden het verhaal niet. Het was mooi om hun reactie te zien toen ik het voorlas, thuis in hun comfortabele flat in Hellevoetsluis. Beelden kwamen weer tot leven. Ik wil u dit verhaal niet onthouden omdat het een mooi tijdsbeeld geeft van de Rudolphstichting in die jaren. Zoon Cees gaf toestemming om het te plaatsen op de website.
De verhuizing
Het was een koude aprildag, dat ik met mijn man en zoontje (4 jaar) verhuisde van de zee naar de bossen. Die verhuizing viel niet mee. Al het meubilair moest in kleine bootjes overgebracht worden naar Monnikendam, waar de verhuiswagen stond. De Afsluitdijk was er nog niet en de Zuiderzee kon zeer woelig zijn. We vertrokken ‘s morgens om 4 uur van het eiland Marken en kwamen in de namiddag op de stichting aan. Daar werden we zeer hartelijk ontvangen en onthaald door het echtpaar van het winkelbedrijf. Met mijn man ging ik daarna naar onze nieuwe woning, een prachtig huis, omgeven door een smaakvol aangelegde tuin. Met veel behulpzame handen was de auto vlug uitgeladen. En toen naar bed. Ons zoontje lag reeds heerlijk te slapen in het huis van de winkelier. Het was paasvakantie, dus de school lag nog stil. Vol goede moed begonnen we aan de inrichting van ons huis en met hulp van ons dienstmeisje uit Marken, die door haar kleding veel bekijks oogstte, hadden we alles binnen een week op orde. En toen kwam de installatie van mijn echtgenoot. Die vond plaats in het ‘oude’ kerkje dat feestelijk was versierd. Het voltallige bestuur was aanwezig en de bedrijven lagen stil, zodat het gebouwtje tot de nok toe gevuld was. Het welkom dat ons toegeroepen werd, was hartverwarmend. Na afloop ging het bestuur met genodigden naar ons huis, waar de dames van het paviljoen gezorgd hadden voor een smakelijke lunch. Daarna nog een rondgang over de stichting en dan zou de taak van mijn man beginnen.
Een school voor eigen- en pleegkinderen
Er was toen (in 1933) één school die bezocht werd door ‘eigen’ kinderen en ‘pleegkinderen’. Dit had m.i. veel voordelen, de pleegkinderen voelden zich niet apart, maar gingen met de eigen kinderen als gelijken om en tevens benutte mijn man de kans, om bij een eventuele ruzie, na schooltijd, met onze kinderen te praten en ze te wijzen op het voorrecht, dat zij genoten in vergelijking met de stichtingskinderen. Zodoende werd er langzamerhand een band gekweekt, heel vaak een zeer hechte band. Ons eigen zoontje had, als zijn beste vriend, een pleegjongen, die in ons gezin werd opgenomen. Helaas moest hij ’s avonds weer naar zijn pleegouders terug, en niet alle pleegouders waren voor hun taak geschikt. Dat de gezinsverpleging dan ook wat is ingekrompen, daar kan ik volkomen mee instemmen.
Geef een reactie